Joachim Heyvaert

‘Michael Kiwanogiets’

In Muziek on maart 15, 2012 at 01:58

Met de fans die beweren dat ze in ’89 het eerste Nirvana-concert in België bijwoonden, kun je een voetbalstadion vullen. Iets meer dus dan de anderhalve man en een paardenkop die er werkelijk aanwezig waren. Iets meer ook dan er in het inmiddels ter ziele gegane Democrazy binnen konden. Een optreden bijwonen van een band, net voor de grote doorbraak: het heeft iets magisch. Ik heb me altijd afgevraagd hoe dat voelt, en vooral hoe je daar in godsnaam verzeild raakt.

Bij mij was het louter toeval. Toen ik in november vorig jaar naar een concert van Laura Marling ging, in de kleine kelder die de Witloofbar is, werd het voorprogramma gespeeld door een Londense singer-songwriter met een achternaam die ik niet kon onthouden. De zwarte jongen met baard en gitaar stond maar een paar meter van me af. Ik vraag me af of dat bij zijn volgende concert in ons land nog mogelijk zal zijn.

Een week na zijn intieme akoestische set in de Brusselse Botanique was Michael Kiwanuka immers te gast bij Jools Holland. Het zou zijn doorbraak worden. En sinds hij BBC’s Sound of 2012 won, zal niemand zijn naam nog vergeten. Omdat ik zelden naar de radio luister en dus steeds een paar maanden, jaren of zelfs decennia achter loop op muzikaal vlak, hoorde ik pas van zijn doorbraak toen hij onlangs in De Laatste Show opdook. ‘Ik ken die!’ riep ik enthousiast naar de tv, bij gebrek aan medekijkers op dat late uur. Even voelde ik een warme gloed door me heen gaan, alsof ik net besefte een stuk geschiedenis meegemaakt te hebben. Zó voelt dat dus.

Ik zal het over tien jaar wel niet meer willen toegeven – als Kiwanuka dan nog speelt – maar hij maakte niet meteen een verpletterende indruk. Ik was natuurlijk voor Laura Marling gekomen, en de blonde bard deed me hem al snel vergeten. Toch bleven er een paar dingen hangen. Dat hij goed gitaar kon spelen bijvoorbeeld. En dat hij een goede stem had. Het zenuwachtige geklungel met zijn capo ook. En dat ik zijn naam in mijn achterhoofd ging houden voor als ik ooit eens in een soul-fase zou belanden. Ik belandde niet in een soul-fase. Het kwam ook niet bij me op dat de wereld zat te wachten op een man die seventies-soul brengt. De wereld heeft me aangenaam verrast.

Zijn doorbraaknummer Home Again bleef niet meteen hangen. Er is dan ook geen groot talentscout aan mij verloren gegaan. Het prachtige Always Waiting bleef me wél bij, net als het warme gitaarspel in Tell me a Tale. Heb ik al gezegd dat hij goed gitaar kan spelen? De titels ken ik trouwens alleen maar omdat De Standaard het hele album online heeft gezet. Zeker een aanrader.

Dus wie mij over tien jaar hoort opscheppen over mijn ontdekking van Kiwanuka: zonder Jools was ik hem al lang vergeten.

Mensenkak

In Buiten Categorie on december 22, 2011 at 17:54

Wat volgt is een themablogpost – wat een lang woord alweer – opgedragen aan de Music for Life-actie van 2011. Het onderwerp is dit jaar diarree en daar kan je de laatste dagen dan ook niet omheen. Want waar het hart van vol is loopt de mond, euhm, van over.

Is het een teken van beschaving dat we niet meer weten hoe mensenkak ruikt? Ik vroeg het me af na de recente reportage in ‘Vranckx’. Daarin werden ontwikkelingshelpers gevolgd die verse drollen gingen rapen op feeërieke doch weinig hygiënische plaatsen – denk oerwoud en kabbelende beekjes waar drinkwater gehaald wordt – om die vervolgens de locals onder de neus te schuiven. Het scheen effect te hebben, en dat is niet verwonderlijk.

Door onze geciviliseerde methode om in een pot water te kakken blijft de geur onzer fecaliën – en alles wat vliegt en kruipt en zich daar enigszins door aangetrokken voelt – ons doorgaans bespaard. Hij is nochtans niet zo verschillend van die van andere dieren. Hoe ik dat weet? Niet door een of andere vreemde obsessie met wat komt en gaat, of loopt. Nee, in een vorig leven was ik archeoloog.

Zoals alle echte archeologen had ik een baard in plaats van een hoed, maar dat doet hier verder niet ter zake. Zoals alle echte archeologen maakte mijn hart een sprongetje bij het aantreffen van een beerput. ‘Een goeie verse’, bij voorkeur. Want hoe ‘verser’ – vochtiger, vettiger – een beerput, hoe beter de bewaring van organisch materiaal. Dat kak ook organisch materiaal is, daar draait een echte archeoloog zijn weinig welriekende hand niet voor om. Het doet hier trouwens verder niet ter zake.

De ware geur van mensenkak, die leer je immers niet kennen op de site, maar net ernaast. In ‘de Dixi’. Een Dixi is een ‘mobiele toiletcabine’, een bouwvakkerstoilet dus. Die dingen die je op festivalterreinen wel eens ondersteboven aantreft, al dan niet met nog iemand erin. Gravity sucks, enzo. Een Dixi is overigens altijd een Dixi, ook als het eigenlijk een Liekens is. Zoals een pritt dus, of een bic. Maar dat doet hier verder niet ter zake. Voor wie ooit het geluk had zijn gevoeg te mogen doen op een luxedixi – zo een met een afgeschermde tank en wie weet zelfs stromend water: die doen hier ook niet ter zake. Aangezien archeologen doorgaans een groter budget voorzien voor historische uitwerpselen dan voor recente, blijft het meestal bij een tank met een gat in waar een wc-bril op ligt.

Maar de geur dus. Doorgaans komt meneer Dixi een keer per week met een vrachtwagen langs om de pot leeg te zuigen en opnieuw te vullen met blauw water. Het spreekt voor zich dat toiletbezoeken in de laatste dagen voor zijn komst steeds minder aangenaam worden. Maar het kan erger. Veel erger. Archeologen werken doorgaans gewoon verder tijdens het bouwverlof, maar meneer Dixi niet. Het gevolg is dat de boel gaat verstenen. Een bruinige papier-maché van toiletpapier, kak en weet ik veel wat nog allemaal verwelkomt de volgende lading. Een lading die dus gewoon in de open lucht blijft liggen meuren. Het zijn toiletten waar je als een ander mens uitkomt. Als een mens die weet hoe mensenkak ruikt, om maar iets te noemen. Als je er al niet in blijft.

En dan is er nog het uitzicht. Elke keer opnieuw liet ik me eraan vangen. Snel snel de deur open, bril omhoog en pats: je kijkt recht in de tank. Verschrikkelijke beelden die me de rest van mijn leven zullen blijven achtervolgen. Laat je fantasie gerust de vrije loop, je zou verbaasd zijn hoeveel kleurschakeringen een drol kan hebben. Alle tinten van bruin en geel passeerden de revue. En om bij het thema te blijven: die blauwe vloeistof verandert zelfs de meest vaste exemplaren binnen de kortste keren in diarree. Het ging zo ver dat ik op den duur extra ging opletten tijdens de lunchpauze. Als de bouwvakkers weer eens stapels boterhammen met préparé aan het schransen waren, voelde ik de bui al hangen. Was er een oerwoud met kabbelend beekje in de buurt geweest, ik had het wel geweten.

Geen kruiperijen maar…

In Taaltoestanden on december 1, 2011 at 00:45

“U hoeft niet zo te roepen, monsieur. Ik wil niks met uw kuiperijen te maken hebben.”

Als striptekenaar/-scenarist weet je dat de sfeerschepping goed zit als je zelfs de vertalers meekrijgt. Spijtig dat Patrice Pellerin, van de geweldige historische stripreeks ‘De Havik’, dat waarschijnlijk nooit zal te weten komen.

De Nederlandse vertaler legt de charmante Agnès de Kermellec een even prachtig als in onbruik geraakt woord in de mond: kuiperijen. Het past perfect in de 18de eeuw van mijn verbeelding. Een tijd waarin protserige pruiken, pompeuze zeilschepen en euh… penetrante degens welig tierden. Een tijd waarin mensen nog goed gekleed gingen – al stonken ze verschrikkelijk uit hun bek. En, juist, een tijd waarin men nog kuiperijen wist te benoemen wanneer men er zag. Bij voorkeur als volgt:

“Meneer, ik heb schoon genoeg van uw kuiperijen. Ik eis genoegdoening!”

Waarna de degens gekruist werden en een duel op leven en dood losbarstte.

Maar genoeg praktijk. Wat zegt de theorie, oftewel het woordenboek? De eerste betekenis van het woord slaat op het bijna verloren ambacht van het maken van kuipen of de werkplaats waarin dat gebeurde. De tweede betekenis slaat op intriges, complotten, geknoei…

Of om de Van Dale te citeren (bij ‘kuipen’, wat een synoniem is):

(figuurlijk) heimelijke, ongeoorloofde of oneerlijke middelen aanwenden om zichzelf of anderen aan een ambt enz. te helpen of een tegenstander ten val te brengen

Een bank vooruit en een kus van de meester voor wie spontaan aan de vaderlandse politiek moest denken. Laten we hopen dat ook politici en wetstraatjournalisten het woord weer vanonder het stof halen. En in tegenstelling tot ‘milquetiseren’, ‘obesitasregering’ en ‘vlinderakkoord’ hoeft het niet meer in de Van Dale gestemd te worden, het staat er al in.